Diepere oorzaken van de 'race naar beneden': aanzet
tot analyse
complete pdf-versie (met voetnoten): klik
hier
Een belangrijk element achter de race naar beneden
wordt gevormd door de veranderde politiek-economische verhoudingen
van de laatste 35 jaar (1980-2017).
In de eerste 30 jaar na de tweede wereldoorlog beïnvloeden
de uitgangspunten van de Britse econoom John Maynard Keynes niet
alleen het denken van economen, maar ook het politiek handelen.
De internationale concurrentie op 'vestigingsklimaat',
via de door overheden grif geschonken belastingvoordelen en bewust
gecreëerde belastingparadijzen, is vooral vanaf halverwege
de jaren '80 in een nieuwe fase gekomen. Dat houdt verband met
de opmars van de ideeën van de neoliberale Chicago School
of Economics (Friedrich Hayek), die ruim baan voor vrije markt
en bedrijfsleven prediken. De meer kritische (Keynesiaanse) benadering
van de economie is na de crisis van eind jaren '70- begin jaren'80
grotendeels aan de kant gezet, toen de Keynes-receptuur niet meer
(b)leek te werken.
Voor de complete pdf-versie mét voetnoten:
klik
hier
Hieronder hoofdstuk 1: het neoliberalisme economisch
bekeken. (Zonder voetnoten) |
Economische verhoudingen op drift
Exit Keynes...ruim baan voor Hayek
Een belangrijk element achter de race naar beneden
wordt gevormd door de veranderde politiek-economische verhoudingen
van de laatste 35 jaar (1980-2017).
In de eerste 30 jaar na de tweede wereldoorlog beïnvloeden
de uitgangspunten van de Britse econoom John Maynard Keynes niet
alleen het denken van economen, maar ook het politiek handelen.
Het vooroorlogse succes van de 'New Deal' in de
door crisis geteisterde Verenigde Staten zal daar zeker aan hebben
bijgedragen. Keynes pleit voor een sterk sturende invloed van
de staat op economie en conjunctuur. In die jaren spreekt men
vaak over een 'gemengde economie' : de vrije markt kreeg (bij)sturing
van de overheid. De term is later, samen met de Keynesiaanse politiek-economische
uitgangspunten, in onbruik geraakt.
Voor Nederland geldt als 'extra' dat de wederopbouwjaren
een breuk markeerden met een - naast landbouw - vooral op (internationale)
handel gerichte economie. De door sommigen veelgeroemde VOC-mentaliteit
was er vooral een van 'snel geld verdienen'. Gevolg is dat in
de tijd van de industriële revolutie Nederland ver achter
bleef, ook door zijn verpauperde, jeneverdrinkende en nauwelijks
opgeleide, vaak op liefdadigheid (bedeling, armenhuizen) aangewezen
arbeidende klasse.
Hoewel vanaf 1880 uiteindelijk ook in Nederland de industrialisatie
op gang komt, verandert het land pas na de tweede wereldoorlog
in ras tempo van een overwegende landbouw- en handelsnatie in
een land met een sterke industrie. Het verlies van het koloniale
rijk in Indonesië, en daarmee van de belangrijkste 'snel-geld'-bron,
precies in de tijd dat Nederland zelf overeind probeerde te krabbelen
na een verwoestende wereldoorlog, heeft hier ongetwijfeld mee
te maken.
In politiek-economisch opzicht is de periode van
de wederopbouw er óók een waarin Nederland een van
de lage lonen landen in West-Europa was. Alleen in Italië
verdienen de werknemers - gemiddeld - minder. Het voornaamste
argument daarvoor zijn 'vestigingsklimaat' en 'concurrentiepositie'.
Nederland belastingparadijs
De argumenten waarmee heden ten dage het belastingparadijs
Nederland wordt 'onderbouwd' zijn dus niet nieuw.
Dat multi- en transnationale ondernemingen meer macht en invloed
hebben dan goed is voor de burger wordt eens te meer bevestigd
door de recente gang van zaken rond de belastingen van bedrijven.
Het afschaffen van de dividendbelasting 'om meer buitenlandse
bedrijven naar Nederland te halen' was voor de Tweede Kamer de
grote steen des aanstoots
maar staat allesbehalve op zichzelf.
Tegenover enkele lastenverzwaringen voor bedrijven (met name hogere
bijdragen aan milieumaatregelen) staan compenserende maatregelen
die er niet om liegen. Het 25-procentstarief voor de vennootschapsbelasting
daalt naar 21 procent. Het lage tarief voor de eerste 200.000
euro aan winst gaat ook omlaag: van 20 naar 16 procent.
NRC-columnist en econoom Menno Tamminga analyseert
op 26 september 2016 (!) vlijmscherp wat we onder Rutte III wéér
verder zien doorzetten : "Ziehier in een notendop de blijvende
machtspositie van de grote ondernemingen. De redenering klinkt
als: lok de multinationals met een laag tarief en probeer de gemiste
belastingopbrengsten te compenseren bij de werknemers (inkomstenbelasting)
en de extra omzet (btw). Politieker gezegd: leg de baas en de
eigenaren in de watten, belast de werknemers. De doorsnee multinational
kan gemakkelijker verkassen dan de gemiddelde werknemer. En dat
voelt u. De bulk van de belastingen betalen werknemers en consumenten.
De vennootschapsbelasting is gezien de imposante winstgevendheid
van het bedrijfsleven tamelijk bescheiden: 18,5 miljard euro.
Dat bedrag is ook nog eens incidenteel hoog, schrijft minister
Jeroen Dijsselbloem in de miljoenennota 2017. De fiscus int de
belasting sneller en bedrijven willen ook sneller betalen. Dan
hebben zij een rentevoordeeltje."
De internationale concurrentie op 'vestigingsklimaat',
via de door overheden grif geschonken belastingvoordelen en bewust
gecreëerde belastingparadijzen, is vooral vanaf halverwege
de jaren '80 in een nieuwe fase gekomen. Dat houdt verband met
de opmars van de ideeën van de neoliberale Chicago School
of Economics (Friedrich Hayek), die ruim baan voor vrije markt
en bedrijfsleven prediken. De meer kritische (Keynesiaanse) benadering
van de economie is na de crisis van eind jaren '70- begin jaren'80
grotendeels aan de kant gezet, toen de Keynes-receptuur niet meer
(b)leek te werken.
Financierskapitaal, aandeelhoudersen multinationals
trekken aan de touwtjes...
We zien de greep van het financierskapitaal op
de economie verder toenemen. Van het overeind houden van 'too
big to fail' banken op kosten van de gemeenschap tot de roofzucht
van private equity en hedgefunds. De (banken)crisis van 2008 bracht
daar - misschien tegen de verwachting in geen wezenlijke verandering
in.
...dus focus op maximale korte termijnwinst
Direct verbonden met de dominantie van het financierskapitaal
is de sterke korte termijnfocus van ondernemingen. Investeerders,
geldschieters, aandeelhouders, ze willen allemaal op korte termijn
zo hoog mogelijk resultaat zien. Lange termijn continuïteit
van ondernemingen is veel minder belangrijk dan 35 jaar geleden.
Dat alles brengt ook veranderende verhoudingen in 'werkgeversland'.
De duidelijk aan te wijzen 'werkgever' van voorheen is niet meer,
familiebedrijven daargelaten. Veel ondernemingen zitten in de
(eigendoms)tang van de sinds de jaren '80 opgerukte shareholdersmacht.
Vaak in de vorm van banken, investeringsfondsen, vooral de agressieve
'private equity funds' en 'activistische beleggers'. Het zicht
en greep krijgen op de complexiteit van de achter bedrijven opererende
(financiële) macht, maar óók op de daardoor
binnen werkgevers verscherpte machts- en belangentegenstellingen
is belangrijker dan ooit.
Tegenstellingen onder werkgevers
Werkgevers die de concurrentiestrijd primair op
prijs en kosten voeren, creëren hevige belangenstellingen,
ook in eigen werkgeverskring. Het is deze groep die het diepste
punt opzoekt, en die de druk op anderen, om dat ook te doen, opvoert.
Dat alles jaagt de race naar beneden aan, waar steeds meer werkenden
mee geconfronteerd worden.
Er zijn werkgevers die deze strijd niet tot de
bodem van de (bodemloze!) put wensen te voeren. Zij pleiten voor
een meer gelijk speelveld, ook vanuit sociale overwegingen.
Toch heeft ook dit pleidooi ook een donkere keerzijde. Veel werkgevers
praten met een 'dubbele tong'. Ze ijveren enerzijds voor een gelijk
speelveld met 'buitenlandse' concurrenten, maar aarzelen niet
om zelf, via uitbuiting van goedkope arbeidskrachten in lage lonen
landen, volop mee te doen aan de race naar beneden.
Desondanks: er zijn wel degelijk werkgevers die zich tegen ongebreidelde
marktwerking keren, ook al zijn ze niet talrijk. Er zijn ook nog
steeds werkgevers die continuïteit en kwaliteit boven korte
termijnwinst stellen.
Het kan de vakbeweging helpen tactisch in te spelen
op dergelijke tegenstellingen, en, onder welbepaalde voorwaarden
en omstandigheden, een tijdlang samen op te trekken met dergelijke
werkgevers. Van groot belang is daarbij niet in de fout te vervallen
werkgevers (of delen daarvan) te bombarderen tot een soort strategische
bondgenoot in de strijd tegen de race naar beneden.
De onderneming als handelswaar en speculatie-object
Een ander aspect van de neoliberale, op graaizucht
gerichte economische omwenteling, is dat ondernemingen niet meer
in de eerste plaats producenten van goederen en/of diensten zijn,
maar steeds vaker vooral handelswaar: er valt heel veel snel geld
te verdienen met het kopen en weer met winst verkopen van bedrijven.
Vandaar ook de term flitskapitaal. Het heeft geleid tot een versterkt
parasitair karakter van de economie in de afgelopen 35 neoliberale
jaren.
De 'economisering' van de samenleving. Zo omschreef Jesse Klaver
het nog niet zo lang geleden. De Maagdenhuisbezetters van die
tijd richtten hun aanval op het 'rendementsdenken' in het onderwijs.
Veel maatschappelijke activiteiten worden anno 2017 primair benaderd
als 'verdienmodel'.
Dat gaat heel ver, zoals Naomi Klein in haar boek
'De shock doctrine' beschrijft. Zij heeft het over 'rampenkapitalisme'
. Dat er aan oorlog verdiend wordt is geen nieuws: het militair-industrieel
complex is een term uit de jaren '60. Maar ook aan rampen, de
orkaan Kathrina, de tsunami op Sri Lanka, noem maar op, wordt
grof verdiend door de 'rampenindustrie'.
Zoveel dat het wel eens één van de diepere beweegredenen
van grootgraaier Donald Trump zou kunnen zijn om vooral niet mee
te werken aan het voorkomen van toekomstige ecologische ramspoed.
Iets vergelijkbaars geldt voor grote infrastructurele projecten,
en prestigeklussen zoals de Almeerse Floriade. Het valt u waarschijnlijk
ook wel op: de meeste van dit soort projecten kosten bijna standaard
vele malen meer dan begroot. Uiteraard worden projectontwikkelaars
en bouwers - meestal - betaald. Inclusief hun niet onaanzienlijke
winstmarge. Het teveel, de kostenoverschrijdingen, komt ten laste
van 'de burger', de gemeenschap, via onder andere belastingheffingen.
Vervaging van sectorgrenzen
Een ander kenmerk van neoliberale tijden is vervaging
van sectorgrenzen. Maakindustrie was vroeger ook echt maakindustrie.
Maar heel wat 'maakindustrie', is vandaag beperkt tot een marketingafdeling,
soms een ontwikkellab. De rest van de activiteiten - van productie
tot P&O, klantenservice en nazorg - zijn uitbesteed. Ondanks
de 'insourcing' die we de laatste jaren her en der bespeuren.
Ook door andere oorzaken zijn afbakening van, maar ook de verbanden
en verbindingen tussen sectoren de laatste 30 jaar veranderlijker,
dynamischer, flexibeler en dus minder duidelijk geworden. Iets
waar je zeker rekening mee moet houden als 'sectoralisatie' je
(vakbonds)credo is
Tot slot: flexibele arbeidsmarkt
Bij dat alles past een flexibele arbeidsmarkt:
primair gericht op het verlagen van arbeidskosten en op het afwentelen
van het eigen ondernemingsrisico. Op de overheid, maar vooral
op werknemers.
Een arbeidsmarkt met ruimte voor stabiliteit, continuïteit,
kwaliteit en duurzaamheid past daar niet bij. Want die is hinderlijk
voor de wilde bewegingen die het bedrijfsleven (en in toenemende
mate de overheid) maken omwille van korte termijnwinst en korte
termijndoelen. Weinig vaste contracten en veel onzekere banen
horen daar bij. Net als soepel ontslagrecht en continu reorganiseren.
Hier raken we aan enkele 'diepere oorzaken' van de race naar beneden.
complete pdf-versie: klik
hier